woensdag 17 mei 2017

Jack Vance - Een stad vol Chasch (MSF 16)


Toen ik aan dit Amsterdam-Westessefproject begon, moest ik een paar zaken van tevoren overdenken: zou ik boeken die té erg waren, té onleesbaar, halverwege terzijde mogen gooien? Dat is in mijn normale leeswereld namelijk mijn gewoonte: het leven is te kort om rotboeken uit te lezen. Aangaande deze reeks besloot ik daar slechts in uiterste noodzaak toe over te zullen gaan en tot op heden ben ik nog niet in de buurt van opgave geweest. Mocht het ooit gebeuren, dan zal ik het eerlijk vertellen!
Een tweede probleem waar ik op voorhand mee zat was dit: veel van de boeken in de reeks zijn delen uit tri- of tetralogieën, maar werden niet achter elkaar uitgegeven. Soms zit er een gat van tientallen andersoortige deeltjes tussen deel 1 en deel 2. Zou ik de boeken in de numerieke volgorde van de reeks blijven lezen, dan kon er wel eens een maand of langer tussen twee opvolgende deeltjes komen te zitten. Mijn vraag is: ga ik nu, wetende dat ik een meerdelige reeks voor me heb, vooruit lezen om in het verhaal te blijven, of houd ik de M=SF nummering aan? Ik heb in principe voor het laatste besloten, ook omdat iemand die in 1970, in real time als het ware, zijn M=SFjes kocht en las, met hetzelfde euvel te maken zou hebben. In sommige gevallen maakt het niet zoveel uit, zoals nu. De vier delen van Jack Vance’s Tschai-reeks ken ik goed, want ik heb ze sedert 1970 al een keer of drie herlezen en weet dus wel zo’n beetje waar het heen gaat.

Dit deel is vertaald door redacteur Ruurd Groot, deze keer opererend onder de naam Erik Zwierd. Weer wordt het boek ontsierd door dat merkwaardige, nonchalante Nederlands van de Ruurd en Mieke Groot-dynastie, waar ik nooit echt aan kan wennen. Het zeugma (“daar kwam moeder met de tram en de lunchpakketten”) blijkt Erik Zwierds specialiteit te zijn. In één geval weet hij zelfs een ongrammaticaal zeugma te produceren, als dat tenminste niet een pleonasme is: “Het waren (…) verouderde wapens van de Wankh, en dan ook van Wankh inscripties voorzien.”

Jack Vance
Adam Reith strandt op het 212 lichtjaren verre Tschai en gaandeweg wordt hem duidelijk wat een ingewikkelde sociale orde er op die planeet heerst. Er leven zes intelligente rassen. Twee oorspronkelijke, de Pnume en hun krankzinnige verwanten de Phung die beiden in de luwte leven, drie dominerende buitentschaise rassen, de Dirdir, de Chasch en de Wankh die in de afgelopen tientallen eeuwen op de planeet terecht gekomen zijn, en de Mensen, die in vele verschijningsvormen leven, als slaven van een van de dominante rassen, als nomaden of als vrije stadsbewoners. Het mensenras is tienduizenden jaren geleden van de aarde geroofd en geïmporteerd naar de planeet. Adam zwerft rond, op zoek naar zijn ruimteschip dat door de Chasch in beslag genomen is. En passant ontsnapt hij aan een nomadegroep, redt hij een maagd en leidt hij een opstand, eerst tegen een corrupte plaatselijke machthebber, later tegen een Chash-stad. Zijn mantra is dat de mensen hun banden met de overheersende rassen moeten verbreken en voor zichzelf op moeten gaan komen. Er gebeurt heel wat in tweehonderd pagina’s. En dat klopt bij nader inzien ook wel: als het om actiescènes gaat, heeft de schrijfstijl van Vance namelijk iets gehaasts, waardoor het soms lijkt alsof de avonturen van zijn helden hem een beetje onverschillig laten. Ik heb het gevoel dat hij de handeling in zijn boeken beschouwt als niet veel meer dan het geraamte waarop hij zijn barokke en kleurrijke fantasiewereld kan boetseren, iets waar hij wel terdege de tijd voor neemt.

Aan het eind van dit eerste deel is Reiths hoop om zijn eigen ruimteschip te kunnen gebruiken volledig vervlogen. Hij moet doorzoeken, een schip zien te stelen of er misschien zelf een bouwen. Hoe het hem verder vergaat lezen we pas in deel 25. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten